De oorspronkelijke planning was om in maart 2020 te starten met de evaluatie van de Gedragscode. Het proces was vastgesteld en de brief om de onderwijsinstellingen en andere belanghebbende (overheids)partijen te informeren stond klaar voor verzending. Maar toen had het Coronavirus ook Nederland in zijn greep. Het leek de Commissie niet gepast verder te gaan met de evaluatie. Het Coronavirus vroeg (en vraagt) om extra inzet en creativiteit van de medewerkers van de onderwijsinstellingen om het onderwijs te kunnen blijven aanbieden en studenten zo goed mogelijk te begeleiden. Hoewel het Coronavirus voorlopig invloed zal hebben op het hoger onderwijs is toch besloten de evaluatie te starten, maar op een wijze waarbij de medewerkers van de instellingen zo min mogelijk worden belast. Dit houdt in dat, anders dan bij de voorgaande evaluaties, een schriftelijke inventarisatie en een seminar geen onderdeel van de evaluatie zullen zijn. Hiervoor in de plaats zullen de beleidsadviseurs van de koepelorganisaties de medewerkers van de onderwijsinstellingen bevragen via de bestaande overlegstructuren. De procedure zal hieronder verder worden toegelicht.
Vormgeving evaluatie
De evaluatie is voorzien in de periode november 2020 tot en met maart 2022, waarbij deze wordt uitgevoerd door een werkgroep die bestaat uit een vertegenwoordiger van de NRTO, Vereniging Hogescholen en VSNU en het secretariaat van de Commissie. Een beleidsadviseur van de IND en het ministerie van OCW zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de werkgroep als adviseur en lezen mee met de tekstvoorstellen. De evaluatie bestaat uit twee delen. Allereerst zal de tekst van de Gedragscode worden geëvalueerd en naar aanleiding daarvan gewijzigd waar nodig. Dit zal plaatsvinden in de periode november 2020 tot en maart 2021. In deze ronde zullen we ons beperken tot de bepalingen waarvan 1) duidelijk is dat ze voor knelpunten zorgen in de uitvoeringspraktijk van de instellingen en 2) bepalingen die we relatief eenvoudig kunnen wijzigen. Meer gecompliceerde onderwerpen worden in het tweede deel van de evaluatie opgepakt. Het tweede deel is voorzien in de periode april 2021 tot en met maart 2022. Daarnaast is er in het tweede deel ruimte om het functioneren van de Commissie en registerbeheerder te evalueren, alsmede de relatie met de koepelorganisaties en onderlinge verhoudingen tussen deze partijen, rollen en posities ten opzichte van de Gedragscode. Voor deze tweedeling is gekozen om knelpunten in de uitvoeringpraktijk zo spoedig mogelijk uit de weg te helpen. Het doel is om het eerste deel in maart 2021 af te ronden (inclusief bestuurlijke besluitvorming) zodat een nieuwe versie van de Gedragscode in september 2021 in werking kan treden.
Onderkende onderwerpen
Startpunt voor deze evaluatie vormen de reeds onderkende onderwerpen, dan wel bepalingen van de Gedragscode, die verbetering of aanpassing behoeven. Deze onderwerpen zullen worden uitgewerkt tot tekstvoorstellen door de werkgroep, waarover bestuurlijk zal worden beslist. Indien nodig worden deze ter consultatie voorgelegd aan betrokken overheidspartijen en bestaande overlegstructuren van de koepelorganisaties, te weten het HIB, KBS, UPI, LAO, Mobstacles en LOShbo, waarin medewerkers van de onderwijsinstellingen deelnemen. Gecompliceerde onderwerpen, die niet leiden tot grote problemen in de uitvoeringspraktijk, worden in het tweede deel van de evaluatie meegenomen.
Voorbeelden van onderwerpen:
- Een nadere uitwerking van het voorbereidend jaar in de Gedragscode. Een van de aanbevelingen van de LC in het onderzoeksrapport naar het voorbereidend jaar is dat het programma een meer uniforme benadering behoeft en dat specifieke aspecten van het voorbereidend onderwijsprogramma verder zouden kunnen worden uitgewerkt in een apart artikel in de Gedragscode.
- De definitiebepaling voor onderwijsinstelling zoals geformuleerd in de Gedragscode. De definitie verlangt dat een instelling ofwel een bekostigde onderwijsinstelling is, ofwel Rechtspersoon voor Hoger Onderwijs (RPHO). Deze bepaling dwingt buitenlandse instellingen die zich hier willen vestigen, en hun onderwijs willen aanbieden aan niet-EER studenten zich te laten accrediteren door de NVAO. De instelling dient eerst een volledige cyclus te doorlopen van een opleiding en vervolgens de aanvraag voor RPHO te starten bij de NVAO.
- Voor zowel de definitiebepaling van onderwijs als agent geldt dat deze nader moeten worden gespecifieerd.
- De taaltabel, artikel 4.2 van de Gedragscode, moet worden geactualiseerd. Zowel de koepelorganisaties als het secretariaat van de Commissie hebben verschillende verzoeken ontvangen van aanbieders van taaltesten voor opname van hun taaltest in de taaltabel. Het verdient daarbij aanbeveling objectieve criteria op te stellen aan de hand waarvan een taaltest kan worden beoordeeld. Het Netwerk van Universitaire Taalcentra zal ook over dit onderwerp worden geconsulteerd.
- In het verlengde hiervan zal ook de vrijstelling van de verplichting een taaltest af te leggen op basis van een diploma van voortgezet onderwijs zoals genoemd op de diplomalijst worden meegenomen in de evaluatie. In artikel 4.3 van de Gedragscode is een verwijzing opgenomen naar de diplomalijst die is opgesteld in opdracht van de koepelorganisaties. De lijst zelf is geen onderdeel van de Gedragscode.
- Artikel 5.2 van de Gedragscode, het accreditatievereiste, blijft vragen oproepen. De formulering moet duidelijker en waar mogelijk korter. Het moet helder zijn wat de exacte eisen zijn als het gaat om een buitenlandse accreditatie. De relatie met de niet-limitatieve lijst van buitenlandse accreditatieorganisaties moet worden aangegeven. Daarnaast bestaan er discrepanties tussen het bepaalde in artikel 5.2 van de Gedragscode en hetgeen is vastgelegd in de Whw omtrent de verlening van buitenlandse graden. De bepaling moet in lijn worden gebracht met wat in de Whw is bepaald.
- Uitwerken van de verschoonbare redenen zoals bedoeld in artikel 5.5 van de Gedragscode. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan fulltime bestuursactiviteiten. Daarnaast moet dezelfde reden onder omstandigheden vaker kunnen worden ingeroepen; dat is binnen de bestaande tekst niet mogelijk.
Tijdens de uitwerking van deze thema’s zal worden bepaald of ze kunnen worden meegenomen in het eerste deel van de evaluatie, dan wel in het tweede deel. Dit zal onder meer afhankelijk zijn van de complexiteit van de bepaling en eensgezindheid van de betrokken partijen voor een passende wijziging.
In aanvulling op de bovengenoemde onderwerpen vindt de Commissie het van belang dat de onderwijsinstellingen hun ervaringen met het functioneren van de Commissie en de werking van de Gedragscode kenbaar kunnen maken. De instellingen die niet worden vertegenwoordigd door een koepelorganisatie zijn gevraagd schriftelijk input te leveren. De instellingen die worden vertegenwoordigd door een koepelorganisatie worden (of zijn inmiddels) benaderd door de verantwoordelijke beleidsadviseur via de bestaande overlegstructuren die hierboven zijn genoemd. De aanbevelingen die hieruit voortkomen worden meegenomen in de evaluatie en verder uitgewerkt tot een voorstel voor een nieuwe versie van de Gedragscode. We werken er hard aan om het eerste deel van de evaluatie eind 2020 gereed te hebben zodat vervolgens de besluitvorming kan plaatsvinden via de procedures van de koepelorganisaties.
We zullen u onder meer op de hoogte houden van de voortgang via deze nieuwsbrief. Daarnaast ontvangt u bericht wanneer er een nieuwe versie van de Gedragscode is vastgesteld.