Onderzoek voorbereidend jaar via private aanbieders

Wanneer een internationale student niet aan alle vereisten voor toelating tot een specifieke opleiding voldoet, maar de onderwijsinstelling verwacht dat de vastgestelde achterstanden binnen afzienbare tijd kunnen worden weggewerkt, kan de student worden toegelaten tot een voorbereidend onderwijstraject. Zo’n voorbereidend programma kan betrekking hebben op het niveau van de Engelse taalbeheersing, aanvullende vakken die vereist zijn voor toelating tot de hoofdstudie of het opdoen van vaardigheden, gericht op de Nederlandse onderwijscultuur. Het voorbereidend onderwijstraject is geen afzonderlijk onderwijstraject dat aan internationale studenten kan worden aangeboden, maar maakt altijd onlosmakelijk onderdeel uit van de (beoordeling van de) toelaatbaarheid tot een bachelor- of masteropleiding.

Private aanbieders
Veel onderwijsinstellingen bieden zelf dergelijke voorbereidend onderwijstrajecten aan, maar in Nederland zijn ook private aanbieders actief, die in opdracht van onderwijsinstellingen dit voorbereidend onderwijs verzorgen. De Gedragscode bevat, in tegenstelling tot de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW), enkele bepalingen die betrekking hebben op het voorbereidend onderwijs. Om die reden heeft de Commissie, vanuit haar zorgplicht voor de positie van de internationale student en de naleving van de Gedragscode, de afgelopen maanden een onderzoek uitgevoerd naar het aanbieden van voorbereidend jaar, specifiek door drie private aanbieders in opdracht van acht universiteiten en hogescholen. In het studiejaar 2019-2020 hebben de drie private aanbieders in totaal 802 studenten voorbereid op een van de 46 bacheloropleidingen of vijf masteropleidingen bij de acht onderwijsinstellingen. In onderstaand schema is weergegeven om welke aanbieders en welke onderwijsinstellingen het gaat.

Private aanbieder Onderwijsinstellingen
OnCampus Hogeschool van Amsterdam
Universiteit van Amsterdam
Navitas Universiteit Twente
Haagse Hogeschool
Study Group Vrije Universiteit Amsterdam
Universiteit van Tilburg
Erasmus Universiteit Rotterdam
Hanzehogeschool Groningen

Met het onderzoek beoogde de Commissie onder andere meer duidelijkheid te verkrijgen over de wijze waarop het voorbereidend onderwijs is vormgegeven, met als focus de verdeling van verantwoordelijkheden tussen en de invulling van de zorgplicht door de private aanbieders en de onderwijsinstellingen. Het resultaat van het onderzoek leest u hier.

Referentiekader Gedragscode
Artikel 4.5 van de Gedragscode schrijft voor dat onderwijsinstellingen de toelaatbaarheid van internationale studenten beoordelen aan de hand van tenminste de benodigde vooropleiding. Naar het oordeel van de Commissie kan een striktere en ruimere interpretatie worden gevolgd. De striktere interpretatie houdt in dat het voorbereidend jaar beperkt blijft tot het wegwerken van duidelijk onderkende deficiënties, qua taalvaardigheid of een enkel vak. Een ruimere interpretatie gaat er vanuit dat werving, toelating en opleiden via een voorbereidend jaar een extra kanaal oplevert om internationale studenten te ontvangen werven die anders niet toelaatbaar zijn tot een reguliere bachelor. Tenzij ze bijvoorbeeld eerst een hbo-propedeuse en daarna een schakeljaar afronden in het geval van toelating tot een universitaire bachelor. De ruime interpretatie is staande praktijk, nu uit dit onderzoek blijkt dat voor een deel van de deelnemende onderwijsinstellingen als ondergrens wordt aangehouden dat studenten bij de start van het voorbereidend jaar op een opleidingsniveau zitten dat vergelijkbaar is met havo. Aan het einde van het voorbereidend jaar wordt veronderstelt dat zij een niveau bereikt dat naar Nederlandse maatstaven vergelijkbaar is met vwo. De Commissie heeft de onderzochte praktijk in eerste instantie volgens de striktere interpretatie beoordeeld, omdat het voorbereidend jaar oorspronkelijk met dat doel is ingericht.

macbook-407126_640

Bevindingen
In de overeenkomst die de onderwijsinstellingen hebben gesloten met de private aanbieders, is onder meer vastgelegd dat de aanbieder verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het marketing materiaal en de website (in afstemming met de onderwijsinstelling), maar ook voor de informatievoorziening, de beoordeling van de toelatingscriteria, het registreren van de studenten, het beoordelen van de studievoortgang van studenten, het behandelen van klachten van studenten alsmede het welzijn van de studenten.     Er is door de private aanbieders in samenwerking met de onderwijsinstellingen een overzicht van de toelatingseisen vastgesteld, aan de hand waarvan de aanbieder een eerste toetsing uitvoert. Van de toelaatbare studenten wordt een dossier opgemaakt dat ter controle en goedkeuring wordt doorgestuurd naar de onderwijsinstelling, die vervolgens op de aanvraag om toelating en inschrijving beslist. De Commissie benadrukt dat de deze activiteiten in voldoende mate in het gezichtsveld en de invloedsfeer van de onderwijsinstellingen dienen plaats te vinden, omdat ze tot de verantwoordelijkheid van de instellingen behoren.

Opvallend is dat door Study Group en OnCampus ook studenten worden geworven voor opleidingen waarvoor een numerus fixus geldt of die selectie toepassen bij de toelating. Er is niet gebleken dat de onderwijsinstellingen specifiek beleid hebben ontwikkeld voor de werving van aankomende studenten voor dit onderwijsaanbod.

Conclusies
De Commissie is van oordeel dat door de onderwijsinstellingen niet op alle onderdelen op een correcte manier uitvoering gegeven wordt aan de bepalingen in de Gedragscode. Allereerst wordt de informatievoorziening aan deze groep studenten en de toezichthoudende taak van de Commissie bemoeilijkt doordat er geen overzicht van dit type onderwijsaanbod wordt bijgehouden (artikel 1 Gedragscode). Daarnaast gaat het om onduidelijkheden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van studenten voorbereidend onderwijs tot universitaire opleidingen of 3-jarige hbo-bachelor opleidingen (artikel 4.1 Gedragscode). Uit dit onderzoek blijkt dat gemiddeld 24% van de studenten het voorbereidend jaar niet met succes afrondt. De Commissie is dan ook van oordeel dat onderwijsinstellingen vooraf nauwkeuriger moeten nagaan in hoeverre studenten het voorbereidend jaar naar verwachting met succes zullen doorlopen (artikel 4.5 Gedragscode).

Aanbevelingen
De Commissie doet op basis van de bevindingen uit dit onderzoek onder meer de aanbeveling dat de onderwijsinstellingen beleid ontwikkelen, over de wenselijkheid om actief studenten te werven die (nog) niet toelaatbaar zijn, ongeacht of een onderwijsinstelling zelf een voorbereidend jaar aanbiedt dan wel dit uitbesteedt aan private aanbieders. Uit het onderzoek blijkt dat het bij deze groep gemiddeld gaat om 19% maar bij sommige onderwijsinstellingen oplopend tot 45% van de totale instroom van internationale studenten (niet-EER) in het studiejaar 2019-2020. Helder moet zijn welk doel de onderwijsinstellingen met dit onderwijsaanbod beogen te bereiken, op welke wijze daaraan wordt vorm gegeven en welke maatregelen kunnen worden genomen indien dat doel niet wordt gehaald.     Daarnaast doet de Commissie de aanbeveling dat de onderwijsinstellingen beleid ontwikkelen over de vormgeving en kwaliteit van het voorbereidend jaar. In het voorbereidend jaar zou de student een onderwijsprogramma op de campus aangeboden moeten krijgen, waarin een inhoud van het curriculum en het op de instelling of opleiding gerichte maatwerk samenkomen. Een voorbereidend programma met een eenduidige inhoud kan op nationaal niveau worden getoetst op kwaliteit. Hiervoor geldt dat ook binnen een gestandaardiseerd programma ruimte kan en moet bestaan voor de voorbereiding op een specifieke opleiding of op de cultuur van een specifieke onderwijsinstelling. Ook zou een voorbereidend jaar in het belang van de internationale student uitsluitend op de campus van de onderwijsinstelling moeten worden aangeboden. Bij de vormgeving van het voorbereidend jaar zou niet alleen moeten worden nagedacht over de inhoud van het onderwijs, maar ook over de manier waarop deze groep studenten wordt voorbereid op de wijze waarop in Nederland onderwijs wordt aangeboden. Het gaat dan om zaken als zelfredzaamheid, planning en efficiënt studeren.

Tot slot doet de Commissie de aanbeveling dat de onderwijsinstellingen beleid ontwikkelen met betrekking tot de wijze waarop de toelaatbaarheid van internationale studenten wordt bepaald. De onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van toelaatbaarheid van de internationale studenten. Hiervoor zijn criteria geformuleerd in de WHW en de Gedragscode. In dat kader moeten de onderwijsinstellingen kenbaar maken op grond van welke objectieve criteria zij tot een oordeel komen over de voorwaardelijke toelaatbaarheid van internationale studenten. Indien een vooropleiding gewaardeerd wordt op vergelijkbaar met het Nederlandse havo niveau, kan dan redelijkerwijs worden aangenomen dat de betreffende student gedurende een voorbereidend jaar het vwo niveau kan behalen?

Vervolg
In de komende periode zal de Commissie het gesprek aangaan met de koepelorganisaties over de aanbevelingen en de wenselijkheid of mogelijkheid onderzoeken om, als onderdeel van de dit jaar startende evaluatie van de werking van de Gedragscode, in gezamenlijke afstemming te komen tot tekstuele aanpassingen of aanvullingen van de Gedragscode.

Daarnaast zal de Commissie bij de minister de suggestie doen om door de Inspectie van het Onderwijs te laten onderzoeken of het, met het oog op de in de WHW geformuleerde bevoegdheden van een onderwijsinstelling, past binnen de toelatingsvoorwaarden van de WHW dat een (internationale) student op basis van een vooropleiding die wordt gewaardeerd op het niveau van havo, na voltooiing van een voorbereidend jaar – zoals dat nu is vormgegeven – toelaatbaar is tot een opleiding aan een hogeschool of universiteit.